De jungle onder het waterdak
Ik ben vandaag in de sloot gevallen. Zomaar, opeens! Het gebeurde op een van mijn dagelijkse wandelingetjes door het dorp. Het dorp, waarin ik ben opgegroeid, van foetus tot jongeling tot grijsaard aan toe; alles in dit dorp. Je kunt dus gerust stellen dat ik het dorp goed ken. De lay-out is mij bekend, in de neuronen van mijn hersenen geprint en beschikbaar in samenhang op elk moment. Toch viel ik in de sloot. Ik wist dat er een sloot was, maar toch niet. Als ik het wist was ik er natuurlijk niet pardoes ingetuimeld, maar dat is toch echt wat er is gebeurd. Dus wist ik het niet. Ik wist niet dat daar een sloot was, terwijl deze toch duidelijk op de mentale kaart staat; haar uitlijning in blauw aangegeven. Ze draagt zelfs een naam, Sluimerkade. Een toepasselijke naam al zeg ik het zelf.
Zonder haar te zien, ben ik er zo vanaf de weg ingestapt, precies in de T-splitsing. Daar lag ik dus, plat in het water. De modder zoog, mijn kleding zoog, mijn mond zoog; alles zoog. En zelfs, voor een moment, - ik moet dit toeschrijven aan schok - bekroop mij het gevoel dat ik verslonden zou worden! Onder getrokken door zuigende zeemonsters, in blauw, groen en grauw bruin gecamoufleerd. In welk een gevaar dacht ik mij te verkeren! Tot ik besefte dat de kant nabij was. Geluk was dan toch met mij! Terwijl de gevaren van onder de waterspiegel mij harder en harder onder sleurden, wierp ik mijn armen naar mijn laatste hoop. Vaste grond voelden mijn handen op het moment van aanraking. Veiligheid, letterlijk onder handbereik. Hoop zwol op in mijn borstkas. Een bovennatuurlijke kracht maakte zich van mij meester en gestaag lukte het mij, mijn bovenlichaam op de kant te hijsen. Nu restte nog het bijtrekken van de benen en vrijheid was wederom van mij.
De woeste wezens in het vocht gaven het echter nog niet op en trokken met immer meer kracht aan de voeten. Ook ik zou mijn beste beentje voorzetten voor mijn doel, maar die was helaas niet beschikbaar. Tussen de inspanning leek mijn lichaam wel van elastiek te worden. Ik voelde mij oprekken tot het zeer deed.
Toen begon ik terrein te winnen op de gruwelijke wezens. En juist op dit gezegende moment liep er een jongen langs die mij bevreemd aanstaarde. Hij hield even stil, maar al snel veranderde hij zijn koers en begaf zich in mijn richting. Nu was de redding toch gezekerd! Deze knaap zou mij even assisteren en ik zou spoedig weer op de kant staan op mijn dankbare benen.
De jongeling bereikte mij en reikte de hand. Ik strekte mijn arm uit naar deze Samaritaan en toen... toen gaf dit duivelsgebroed mij een duw en wierp mij zo de wal weer af. Ik landde midden in het woelige water. Zo ver was ik nu van de kant vandaan dat de wanhoop mij aanvloog, net als de tevreden zeetijgers. Ze sleurden mij geheel en al onder het watergewelf. En op de kant keek de jongen wreed glimlachend toe, terwijl ik volledig in het troebele water verdween.
Toen ik vanaf de kant niet meer gezien kon worden, liep de jongen tevreden weg, mij achterlatend in het rijk van het water. Niemand zag mij ooit weer.