Eeuwig moment voorbij het woord
Het uitsterven van schrift
Nogmaals ren ik in volle vaart, schouder eerst, tegen de deur aan. Dit keer eindigt zijn verzet schreeuwend en piepend, maar noch zou dat mij wat kunnen schelen, noch kan ik het horen onder de luide ontploffingen van welvaart en een onbestemde viering buiten. De plotselinge absentie van weerstand doet mij wankelen en bijna vallen, maar ik weet me overeind te houden. Om mij heen verstrijkt de tijd in een ander tempo; een ander _timbre- overheerst en bereikt net zijn hoogtepunt. Over...
Ik zie niet de overhoop gehaalde kamer, niet het briefje op de tafel met de voorwerpen waar naar wordt verwezen. Ik zie alleen, in het midden van de kamer, verlicht door een lamp die niet mijn blik vangt, iets zwarts naar de grond vallen; oneerbiedig, ongeduldig. Iets langzamer dan het duistere zakt hij in elkaar. Ik kan de blik op zijn gezicht niet bevatten. Er valt iets uit zijn handen. Niet mijn huidige zorg. Een tijd-perk ontvouwt zich voorbij zijn grenzen en ik vind mijzelf in een overhoop gehaalde kamer, met een briefje op de tafel met de voorwerpen waar het naar verwijst, waaronder een stapel notitieblokken. Niets hier heet mij welkom. Alles keert zich van mij af. Vederlicht dwingt de overweldiging van deze afkeer me op mijn knieën. Het is over.
Alles gaat aan mij voorbij. Ik hoor niet in deze wereld. Wat is dit? Waarom?
De tijd keert tijdloos terug; oneindig. Ik probeer overeind te krabbelen. Rook prikt in mijn neus en bedwelmt me. Rook prikt in mijn ogen en verblindt mij nog iets langer. De betekenisloze voortzetting van leven buiten deze kamer verstomt al het geluid. Oudjaar, nieuwjaar, wat is het? Wat maakt het verschil? Betekenisloos geslagen kijk ik neer op de bewegingsloze. Wist hij hoe dit mij ging raken? Hoe ik bewogen ben?
Ik loop naar de tafel en lees het briefje. Het verschaft geen rede en geen betekenis. Ik versta het niet. Wat een ongelofelijk opgedrongen pijn; onverstaanbaar. Dan loop ik terug naar het nog steeds rokende lijk. Ik kijk en kijk; misschien hoop ik een verklaring te vinden. Die komt vooralsnog niet.
Dan vangt mijn blik datgene wat hij liet vallen. Het is nog een notitieblok. Op één bladzijde zit een markering geplakt. Ik sla het open op die pagina. Eén fragment is gemarkeerd:
'...nooit opgeschreven worden. De ruimte van mijn leven kent enkele momenten die zo vergroot zijn dat zij de woordtekening blijvend openbreekt of afsluit. Ruimte en tijd zijn niet kenbaar in een dergelijk moment en wat mij omgeeft is compleet gekend of onbekend. Meer dan mechanische druk is dit de drijfveer van het leven. Een revelatie die zijn weerga niet kent.'
...
Dit verlies is onoverkomelijk aan mij verschenen. Het bestaat niet aan dit moment te buiten te gaan. Voor mij is dit voortaan het achterliggende geworden in mijn omgeving. Voor het eerst vandaag kom ik tot rust. Hij wilde niet sterven. Het moest nog niet eindigen. Deze discrepantie blijft uitstaan voor mij.
Buiten wordt het kalm. De kanonnen van misplaatst geluk sterven uit zonder fundering. Ik neem het notitieblok mee. Wat erin staat zal ik in geen ander exemplaar kunnen vinden. Wanneer ik naar buiten loop realiseer ik me nog dat de deur niet meer dicht kan; die eenrichtingspoort staat blijvend open.
Als ze over een paar maanden die notitieblokken tot verzameld werk hebben gemaakt, kijk ik er wel weer naar. Nu is het te nabij.