Hilflosigkeit
Bedolven onder het leven
Jou spreek ik aan. Jou vervloek ik. Niemand wenst jou te verwelkomen en daarom verberg je je, om toch op het laatst via het kleinste en enige kiertje van de deur naar binnen te glippen en mijn leven te bevangen. Met jouw binnendringen ben ik een gevangene in eigen woning geworden. Voorwaar, een gruwelijke en eigentijdse straf.
Tegen jou is geen verweer te bieden, maar je komt en gaat wanneer jij wenst. Maar je gaat dan gelukkig ook, uiteindelijk. En altijd laat jij je slachtoffer omgewend achter, weggedraaid van de gang van zijn leven. Misschien wel toegewend naar dat leven. Maar ik duld jou niet. Jij die altijd groter bent dan ik. Onverslaanbaar, weerbarstig. Niet agressief geforceerd, maar als een lappendeken mij de ruimte ontnemend. Ik zie niet juist in deze straffe schemer. Waarom ontneem je me niet compleet de adem? Waarom mag ik pas op jouw voorwaarden verlost worden?
Ben ik niet groter dan dat wat mij overkomt? Neen. En in de engte van wat mij omgeeft vind ik mijzelf. Wat jij de pas afsnijdt, dat ben ik.
Mag ik je afdanken voor de toegang tot mijzelf?