Houvast
Ik heb geen geloof meer aan deze bomen.
De tijd staat me niet meer bij dat ik als vormeling in een plastic voertuig door de straat reed. Het was een blauwe vrachtwagen met een oranje laadklep die omhoog en omlaag kon. De ruimte in de laadklep was groot genoeg om in te zitten. Door met een been af te zetten bewoog ik me voort, van ochtend tot avond, door de straat. Heen, keren op de hoek en weer, terug langs dat wat ik al innig kende en voelde.
Het is de mooiste tijd die levend is wanneer de wereld nog geen kwaad kent. Het is het mooiste moment dat als herinnering behouden blijft. Voor even. Maar met het kwade komt ook het voorbij vliedende. De mooiste tijd is ten einde gekomen. En nu, wanneer ik met een metalen voertuig door de straat rij, donkerblauw en groot genoeg voor mij en anderen, hoef ik me niet meer af te zetten met een been. En op de hoek aanbeland kan ik nu niet meer keren. Mijn pad is vooruit gaan. Altijd vooruit.
Ik heb geen geloof meer aan deze bomen die de weg behielden. Mijn oranjeblauwe vrachtwagen is gebroken en zonder wegenwacht niet te maken. Nooit meer zal de stoep bezaaid zijn met het spoor van mijn kwaadvrije tochten. Heen en weer.
Want ook de bomen zijn vals gebleken en ook de straat is een lang vooruit geworden. Niet meer terug. Er is geen terugkomen. De bomen zijn gevallen. De straat werd omgewoeld. Waar een vrachtwagen heeft gereden, is een kind nu de mond gesnoerd.
Het is de mooiste tijd die levend is wanneer de wereld van het kwaad bekomt.