In de aanschijn van een rode zon
De afdronk van warm geluk
De zon staat laag aan de hemel als we uit de auto stappen. We verkeren allebei in de vermoeide rust van een rondreis, een vakantie. Op een kleine afstand ruist een diepblauwe zee haar kalmerende licht. Rechts is een kerkje op een klif. Het geloof kijkt wankel en klein uit over het zand en het water, beiden meer schoonheid uitstralend dan het tempeltje Gods.
Terwijl we het zand aanraken met schoenen en even later onze naakte tenen, zakt de zon verder in het water. Maar in plaats van te doven wordt zij warmer.
Samen met het broeiende zand voelen we onszelf licht worden. Zorgeloos, ongebonden aan een tijd, maar verbonden met elkaar en het omgevende. Ik pak een steen op en toon hem aan je. Oranje licht schijnt op je glimlach.
Over een paar minuten zal de zon helemaal onder zijn gegaan. Het kerkje begint een harde, zwarte silhouette te worden in een niet bijpassende vriendelijke omlijsting. Maar met het zwart worden, krimpt het ook en blijkt ongevaarlijk. Haar puntige toren prikt de rode lucht, maar doet haar niet bloeden. Nog niet.
We beseffen ons niet dat hier een vernietiging wordt ingezet. Dat dit hoogtepunt van geluk dat zo tijdloos in onze zielen wordt gebrand, tegelijk ook onze ontbinding betekent.
Wat zo sterk verenigt wordt, moet sneuvelen onder het eigen gewicht.
Honderdduizend lichtjaar verderop klapt een rode reus in elkaar en wordt een singulariteit. Een zwart gat is geboren.
Hier bereikt het rood haar grootste overwicht en creëert perfectie.
Het diepblauwe water wordt sterk, maar voorzichtig afgezet tegen zwarte kliffen en een zachtrood strand. In mijn hand ligt de steen zwoel.
Het rode licht toont je geluk totdat de tijd, azend op iedere vervolmaking, al het licht wegneemt en je uit mijn zicht doet verdwijnen. Een zacht briesje blaast één traan op mijn wang. Een voorbode van de zee die zal volgen. Even ben ik alleen en blind.
Terwijl we naar de auto terug lopen, doet onze herinnering ons levend voelen, levend zijn.
Groot geluk, rozige rust, verrukkelijke verbondenheid.
Alle illusies die de dood draaglijk maken.
Ik start de auto en ontsteek de lichten. Het duister wijkt schijnheilig voor hun onechte aanschijn. We rijden weg. Het einde zal spoedig inzetten. Wij vermoeden niets.
Rode rotsen worden bloedrode wonden, opgelopen aan puntige silhouetten.