Kerkelijke grond
Alleen steden die tenminste een kerk hebben kan ik opvatten als thuis. Dat merk ik net terwijl ik naar de klokkentoren kijk die hard afsteekt tegen de lucht erachter, maar toch een mooi ensemble creëert.
Een kerk staat temidden alles, als een vaststaand centrum dat het drijfzand bij elkaar houdt. Te doen alsof het geven van gronden nog zin heeft, alsof causaliteit bestaat buiten het praktische, alsof de wortels van het verleden vandaag nog leven. Onaangetast door het nihil waaraan zij te gronde gaan, de zwaartekracht van het heden trotserend.
Het geeft me rust. Hier heb ik plaats. Hier ben ik gegrond. Thuis. Ik ken deze plek. Zij verandert niet.
Valsheden.
De kerk is niet het centrum, gronden geven heeft geen betekenis meer, het nihil doet alle waarden verliezen, zo sterk, dat wij er geen weet of besef meer van hebben. God blijft dood.
En nog een blik op de kerk toont waarom. Het licht van duizenden LED-lampen siert het beeld, niet het licht van de maan. En de rust die het bouwwerk uitstraalt wordt uitgeveegd door de auto’s die voorbij rijden, en de muziek die uit talloze speakers wordt gestuwd om de kooplust aan te jagen.
Toonbeelden van de overwinning op oorspronkelijke bestendigheid.
Toch wordt de toevalligheid die ten deel ligt aan onze origine hier even stil gelegd. En voor een moment, heel even, is alles eeuwig hetzelfde.
Dan slaat de klok twaalf.
Het is voorbij.