Tijdsdruk
7:30: De wekker gaat. Het is veel te vroeg, geen tijd voor mij. Ik druk het misplaatste geluid uit en draai me nog eens om.
8:59: Nog altijd vroeg, maar niet meer te vroeg ontwaak ik. Ik wil er niet uit, weg uit mijn enige, warme rustpunt, maar er is te veel te doen. Te veel druk. Bovendien ben ik al te laat voor mijn werk. Ik sta, met tegenzin, op.
9:17: In de spiegel zie ik de wallen onder mijn ogen. Ik zie eruit zoals ik me voel. Vanavond ga ik toch maar niet uit. Het voelt teveel als de zoveelste verplichting.
9:31: De bus stopt op mijn wenken en bij het instappen betreed ik een nieuwe warmte. Op een andere manier dan mijn bed geeft dit nog even kalmte, want ik ben een boek vergeten mee te nemen en ben nu niet gedwongen de lege tijd daarmee werkzaam te maken. In plaats daarvan kijk ik uit het raam.
9:34:
Ik tuur al drie minuten uit het raam, maar pas nu valt me iets in. De wereld is bedekt met een zacht laagje sneeuw. En het sneeuwt nog altijd een beetje. Nog even en kerst dwingt zich op. Ik kijk weg van het raam.
Nee, kerst lijkt me ineens een onmogelijkheid. Een fictieve vreedzame dwang. Kerst, dat toch al niet de christelijke betekenis meer voor mij hield, wordt nu uitgekleed en naakt getoond als wat het is.
Voor een dergelijke vertoning is het nog te vroeg. Ik kijk weer naar buiten.
9:37:
Terwijl rustig alles van steeds verse sneeuw wordt voorzien die niet door smelten bedreigd wordt, onderga ik iets.
Voor het eerst in maanden voel ik me niet gehaast of bedrukt. Even is er geen verplichting in de hele wereld. Zoals buiten de sneeuw iedere harde vorm afvlakt, zo vlakt binnen een harde druk af. En kerst is ineens geen uitgeklede leugen, maar een belofte van een verwerkelijkte onmogelijkheid: het heeft de vredigheid in pacht.
Er is niets werkzaam te vatten in de rust.
Druk valt erbuiten.
Morgen is alles weer zoals daarstraks. Maar nu voel ik me alsof ik opzwel tot ik de hele bus vul. Al haar warmte is in mij.
Ik dut in.