Silbar

...Silver linings...

Verblijven buiten het centrum

Ruimte binnen de techniek

Voor een moment wijk ik af van wat mij degelijk is geleerd: ik let op niets, behalve de warme lucht die op mij toekomt en het geluid van waterspetters, spattend op de voorruit. Dan trap ik het rempedaal zachtjes in en maan, inmiddels geroutineerd, de auto tot stoppen. Achter het glas dat mij omgeeft zijn overal vleesmassa's, gedirigeerd door schijn - zij denken aan de zon. Naast mij zit zij, zoals altijd, gemoedelijk op haar plaats en luistert naar de fluisterende radio.

Hoewel het druk is en het verkeer, temidden waarvan zij en ik ons bevinden, traag en met schokken, voortkabbelt onder het genot van stromende brandstof en zure regen, voel ik mij desondanks niet verkleind. Met zijn tweeën in de auto heb ik nog alle ruimte. Zij trouwens ook.

Ik parkeer buiten het centrum, want erbinnen is het te vol en te kostbaar. Voor ik uitstap haal ik diep adem. Eenmaal buiten de auto krijg ik het direct benauwd. Opeens wil ik alweer weg; terug naar huis. We strompelen met de snelheid van duizend mensen langs de diverse kraampjes die voornamelijk voedsel, boeken en kleding verkopen. Zij eet het voedsel, bekijkt de boeken en past de kleding. Ik zie niets van mijn gading. Tegen de allang inslaande verveling zet ik spontaan opkomende gedachten in: 'Dat jasje staat haar leuk', 'Wie wil die boeken nog hebben?', 'Moeten we hier nog lang blijven?', 'Waarom zoveel mensen op dit kleine stukje aarde?', 'Als nu de rest van de wereld vergaat, wat dan? Moet ik dan mijn bestaan voeden met dit restantje eten en drinken? Word ik dan gedwongen te leven binnen de woorden van deze boeken? Of zijn dan alle woorden ook vergaan?', 'Gelukkig heb ik geen kleinere auto genomen', 'Nou ja, het regent tenminste nog n...'

Ze kijkt me zorgelijk aan. 'Je ziet er nogal bleek uit. We kunnen maar beter een rustig plekje opzoeken.' Ik stribbel niet tegen en mompel zelfs instemmend. Ze voert me aan de hand mee richting het eerste zijstraatje dat ze ziet. Na enkele stappen wijk ik nogmaals af van wat mij zo degelijk is geleerd: ik let op niets meer, behalve de witfonkelende slierten en sterren die ik zie en het geruis dat ik hoor. Ik voel hoe mijn hoofd heel hard gecomprimeerd wordt en daarna sneller - veel te snel - weer uitzet. Ik glij...

In een grote chaos van leegte maakt een onwerkelijke kaleidoscoop zijn sierkleuren present. Geluid is geen woord; ruimte alomgevend. Het vrije niets kalmeert.

Een kloppend gevoel overheerst de flanken van mijn nek. Na schel licht en een wegebbende pieptoon zie ik haar naast mij zitten. Ze lijkt even afgeleid, maar drukt dan zachtjes het rempedaal in en maant, geroutineerd, de auto tot stoppen. Een blik in mijn richting ontlokt een reactie en een vraag. Ik antwoord, half horend, instemmend en voel me ondertussen niet verkleind. Met mij naast haar heeft zij nog alle ruimte. En ik nu gelukkig ook weer.