Waterwerken
Van de drup en de regen
Buiten regent het. Ik staar leeg naar het velletje papier in mijn handen. Wat er op staat komt niet bij me aan. Gelukkig maar.
Met bevreemd gemoed loop ik naar de keuken en zet het water op. Terwijl een bekend borrelend geluid aanzet, voel ik noodzaak opkomen, dus ik begeef me naar het toilet. Het duurt toch nog wel een minuut voordat het water kookt. In het kleine kamertje open ik mijn broek en ondertussen tuur ik in de pot. Plotseling komt er onder de rand een zwarte punt vandaan die snel het bodempje water inglijdt. Het is een spinnetje. Zodra het contact maakt met het water begint het aan een panische vlucht. Terug omhoog wil hij, zo snel mogelijk. Gefascineerd kijk ik toe terwijl de spin zich hoger en hoger opwerkt, tot hij uiteindelijk toch weer terugglijdt naar het water. De rand is te steil voor hem. Ik weet dat. Vermoedt de spin het? Blijkbaar niet, want er volgt direct weer een poging. Ook die eindigt met natte voeten. Maar er is geen opgeven bij. Hoe vaker de spin probeert te ontkomen aan een gewisse dood, hoe meer ik, tegen beter weten in, hoop dat hij het zal halen. Wat zou het toch mooi zijn als hij het haalde. Hij heeft het inmiddels ook wel verdiend. Want hij vecht natuurlijk al zijn hele leven zo. Maar uiteindelijk zal hij het niet halen. Ik berust me daarin. Hij niet.
Ik doe wat ik kwam doen en trek door. Zonder omkijken verlos ik hem. Hij hoeft niet meer te lijden. Hij heeft rust in zijn voleinding. Het theewater is inmiddels stil en heet geworden. Buiten regent het nog steeds. Ik schenk een gulpend kopje vol en sop met het theezakje het water tot thee.
Ik wil het ook opgeven. Ik benijd de spin. Met het kopje in de hand loop ik weer naar boven. Buiten barst het onweer los. Opnieuw lees ik de brief door en terwijl ik dat doe, vangt het begrip aan. Reorganisatie en ik ben overbodig geworden. Dat geloof ik meteen.
Ineens wil ik niet meer thuis zijn. Ik hou het er niet meer uit. De net nog vertrouwde, neutrale kamer is nu veranderd. Het is een andere kamer geworden. En ik wil er niet zijn. Ik vlucht terug naar beneden zonder de thee op te drinken en spoed me door de voordeur. Zelfs voor een jas stop ik niet.
Als ik na een paar uur thuiskom ben ik dan ook doorweekt. Morgen ben ik waarschijnlijk ziek. Minstens verkouden. En alweer moet ik naar het toilet. Al druppend loop ik de ruimte binnen van de verlossing. Maar wat zie ik wanneer ik naar beneden kijk? Het spinnetje dat nog altijd vastbesloten poogt zijn vlucht af te maken.
...
Voor het eerst vandaag voel ik mijzelf rustig worden. De driften van de afgelopen uren sterven af. Het spinnetje is halverwege zijn zoveelste poging. Voordat hij wegglijdt ondersteun ik hem met een vinger. Onverschillig voor deze hulp zet het diertje onverminderd door. Ik help hem totdat hij de toiletrand bereikt en til hem dan op. Een beloning is op zijn plaats dus ik breng hem naar buiten, waar het inmiddels droog is geworden. Ik help hem een tak op, waar hij zonder tevredenheid ijverig begint een web te bouwen. Ik verlaat hem om hem de rust te gunnen dit te doen en ga terug naar mijn kamer. Mijn kamer... zo ziet die er ook weer uit; vertrouwd en warm. Op de grond staat een mok koude, kalme thee. Ik leg het papier bij de post. Buiten breekt de zon door de wolken. Geniet ervan, denk ik, want straks regent het weer.